Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB6653

Datum uitspraak2007-10-26
Datum gepubliceerd2007-10-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7435 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schatting WAZ-uitkering.


Uitspraak

05/7435 WAZ Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante], (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 24 november 2005, 05/636 (de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv). Datum uitspraak: 26 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A.F. van den Berg, advocaat te Deventer, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, (para-)medische informatie toegezonden en de gronden nader aangevuld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden, geantwoord op de door appellante ingezonden (para-)medische gegevens en een nadere arbeidskundige toelichting gegeven. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2007. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind. II. OVERWEGINGEN Het inleidende beroep richt zich tegen het ter uitvoering van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) genomen besluit van 24 maart 2005, waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn besluit van 1 juni 2004. Het Uwv heeft geweigerd om appellante na afloop van de wettelijke wachttijd, per 5 oktober 2003 een WAZ-uitkering toe te kennen. De reden hiervoor is dat appellante ondanks haar gezondheidsproblemen met gangbare arbeid meer kan verdienen dan als vennoot in het administratiekantoor waar zij werkzaam was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De Raad gaat uit van de volgende, door partijen niet bestreden, feiten. Appellante is mede-eigenaar van een administratiekantoor geweest. Eén van de vennoten was haar ex-echtgenoot. Nadat er huwelijksmoeilijkheden ontstonden, heeft appellante op 7 oktober 2002 haar werk wegens psychische klachten gestaakt. In december 2003 heeft appellante een WAZ-uitkering aangevraagd. Deze aanvraag heeft geleid tot een onderzoek door de verzekeringsarts. Deze arts heeft de voor appellante door haar ziekte geldende arbeidsbeperkingen vastgelegd in een zogenaamde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De FML is in bezwaar door de bezwaarverzekeringsarts op één onderdeel aangescherpt. Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige de resterende arbeidsmogelijkheden voor appellante onderzocht. De arbeidsdeskundige is tot de conclusie gekomen dat appellante niet langer geschikt is voor haar eigen werk. Haar medische beperkingen staan echter niet in de weg aan het verrichten van gangbare arbeid. De arbeidsdeskundige heeft verschillende van die functies genoemd en heeft op basis van de verdiensten van de drie hoogst verlonende functies geconcludeerd dat de daaraan verbonden arbeidsinkomsten hoger zijn dan de winst die appellante als zelfstandige zou kunnen maken. Daarom is geen sprake van loonverlies en bedraagt de arbeidsongeschiktheid minder dan 25%. Het Uwv heeft dit advies overgenomen. De Raad overweegt het volgende. Met de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de FML, zoals deze in bezwaar is aangescherpt. De bezwaarverzekeringsarts heeft zijn standpunt gedegen en uitvoerig onderbouwd. Behoudens een detail, heeft hij het oordeel van de verzekeringsarts gevolgd. De bezwaarverzekeringsarts had daarbij in ruime mate de beschikking over informatie van de appellante behandelende (para-)medici. Hem was bekend dat appellante zich onder psychologische behandeling had gesteld. De Raad kan de bezwaarverzekeringsarts volgen in zijn commentaar dat de in hoger beroep overgelegde verklaring van de behandelende psycholoog geen nieuwe of aanvullende gegevens bevat. Deze appelgrond slaagt daarom niet. Naar aanleiding van de in hoger beroep geuite klacht dat het Uwv onvoldoende inzichtelijk had gemaakt dat de belasting in de als geschikt voorgehouden functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt, is een nieuwe uitdraai ingezonden van het resultaat functiebeoordeling met een arbeidskundige uiteenzetting dat de functiebelasting de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de notities functiebelasting van 28 mei 2004 reeds voldoende duidelijk maakten dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde, drie hoogst verlonende functies de mogelijkheden van appellante niet overstijgen. In de in hoger beroep gegeven nadere arbeidskundige toelichting is hiervan een bevestiging te lezen. Ook deze appelgrond slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2007. (get.) D.J. van der Vos. (get.) M. Gunter. CVG